In Belgisch-Limburg en het oostelijk deel van Belgisch-Brabant zijn ze dol op poten. Het is daar het dialectwoord voor (eetbare) wortelen of penen. Het woord poot zou zijn afgeleid van het werkwoord poten. Dat betekent jonge planten in de grond steken en vastzetten (Dikke van Dale). Poten is verwant aan het Engelse to put (duwen, steken). Het komt van met je poot (om precies te zijn: je hiel) een gat in de grond maken om daar een stek in te zetten. Dus ja, die Belgisch poten in de pot hebben alles te maken met onze eigen poten.
Potepetazzie
Met poten bereid je potepetazzie. Oftewel: wortelenpotage. Potage is Frans voor een dikke soep. Potage komt inderdaad van het woord pot. Die soep kan zo dik zijn dat je het misschien liever stamppot noemt. Wortelstampot dus. Wat we dan ook wel weer hutspot noemen. Maar die Belgen maken nog meer lekkers van hun poten. Waarover morgen meer.
P.S. De Dikke van Dale kent het woord poot in de betekenis rode biet. De potenprater – afkomstig uit Nederlands Brabant – kende dat in zijn jeugd als kroot. Die woorden kroot en poot schijnen dan ook weer op een of andere manier verwant aan elkaar te zijn.